achteruitleren

Conjugations List of Achteruitleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleer achteruitleerde achteruitheb achteruitgeleerd
jij, je, uleert achteruitleerde achteruithebt achteruitgeleerd
hij, zij, hetleert achteruitleerde achteruitheeft achteruitgeleerd
wijleren achteruitleerden achteruithebben achteruitgeleerd
jullieleren achteruitleerden achteruithebben achteruitgeleerd
zij, zeleren achteruitleerden achteruithebben achteruitgeleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Achteruitleren with some of the pronouns.

  • Ik leer achteruit.
  • Jij leert achteruit.
  • Hij/Zij leert achteruit.
  • Wij leren achteruit.
  • Jullie leren achteruit.
  • Zij leren achteruit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Achteruitleren with some of the pronouns.

  • Ik leerde achteruit.
  • Jij leerde achteruit.
  • Hij/Zij leerde achteruit.
  • Wij leerden achteruit.
  • Jullie leerden achteruit.
  • Zij leerden achteruit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Achteruitleren with some of the pronouns.

  • Ik heb achteruitgeleerd.
  • Jij hebt achteruitgeleerd.
  • Hij/Zij heeft achteruitgeleerd.
  • Wij hebben achteruitgeleerd.
  • Jullie hebben achteruitgeleerd.
  • Zij hebben achteruitgeleerd.