alfabetiseren

Conjugations List of Alfabetiseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikalfabetiseeralfabetiseerdeheb gealfabetiseerd
jij, je, ualfabetiseertalfabetiseerdehebt gealfabetiseerd
hij, zij, hetalfabetiseertalfabetiseerdeheeft gealfabetiseerd
wijalfabetiserenalfabetiseerdenhebben gealfabetiseerd
julliealfabetiserenalfabetiseerdenhebben gealfabetiseerd
zij, zealfabetiserenalfabetiseerdenhebben gealfabetiseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Alfabetiseren with some of the pronouns.

  • Ik alphabetiseer de boeken in de bibliotheek.
  • Jij alphabetiseert de documenten op je bureau.
  • Hij/Zij alphabetiseert de papieren in de archiefkast.
  • Wij alphabetiseren de tijdschriften in de wachtkamer.
  • Zij alphabetiseren de mappen in het kantoor.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Alfabetiseren with some of the pronouns.

  • Ik alphabetiseerde de boeken in de bibliotheek gisteren.
  • Jij alphabetiseerde de documenten op je bureau vorige week.
  • Hij/Zij alphabetiseerde de papieren in de archiefkast vorige maand.
  • Wij alphabetiseerden de tijdschriften in de wachtkamer vorig jaar.
  • Zij alphabetiseerden de mappen in het kantoor een tijdje terug.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Alfabetiseren with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken in de bibliotheek gealphabetiseerd.
  • Jij hebt de documenten op je bureau gealphabetiseerd.
  • Hij/Zij heeft de papieren in de archiefkast gealphabetiseerd.
  • Wij hebben de tijdschriften in de wachtkamer gealphabetiseerd.
  • Zij hebben de mappen in het kantoor gealphabetiseerd.