alterneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | alterneer | alterneerde | heb gealterneerd |
jij, je, u | alterneert | alterneerde | hebt gealterneerd |
hij, zij, het | alterneert | alterneerde | heeft gealterneerd |
wij | alterneren | alterneerden | hebben gealterneerd |
jullie | alterneren | alterneerden | hebben gealterneerd |
zij, ze | alterneren | alterneerden | hebben gealterneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Alterneren with some of the pronouns.
- Ik alterneer tussen fietsen en wandelen naar mijn werk.
- Jij alterneert regelmatig tussen verschillende sporten.
- Hij/zij/het alterneert tussen Engels en Nederlands spreken tijdens de les.
- Wij alternenren tussen koken en uit eten gaan voor het avondeten.
- Jullie alterneren tussen studeren en ontspannen in jullie vrije tijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Alterneren with some of the pronouns.
- Vroeger alterneerde ik regelmatig tussen piano spelen en schilderen.
- Toen ik jong was, alterneerde ik tussen voetballen en tennissen als sport.
- Hij/zij/het alterneerde tussen verschillende kledingstijlen tijdens zijn/haar tienerjaren.
- Wij alterneerden tussen kamperen en verblijven in vakantiehuizen tijdens onze zomervakanties.
- Jullie alterneerden tussen wonen in de stad en wonen op het platteland.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Alterneren with some of the pronouns.
- Ik heb afgewisseld tussen zwemmen en hardlopen voor mijn conditie.
- Jij hebt gevarieerd in je dieet door te alternern tussen vlees en vis.
- Hij/zij/het heeft gewisseld van baan en is nu aan het alterneren tussen twee verschillende functies.
- Wij hebben om de beurt de afwas gedaan, zodat we hebben kunnen alterneren in huishoudelijke taken.
- Jullie hebben succesvol gealterneerd tussen verschillende projecten op het werk.