contrariëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | contrarieer | contrarieerde | heb gecontrarieerd |
jij, je, u | contrarieert | contrarieerde | hebt gecontrarieerd |
hij, zij, het | contrarieert | contrarieerde | heeft gecontrarieerd |
wij | contrariëren | contrarieerden | hebben gecontrarieerd |
jullie | contrariëren | contrarieerden | hebben gecontrarieerd |
zij, ze | contrariëren | contrarieerden | hebben gecontrarieerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Contrariëren with some of the pronouns.
- Ik contrarieer de beslissing van de directie.
- Jij contraireert altijd alles wat ik zeg!
- Hij contrarieert zijn ouders door niet naar de universiteit te gaan.
- Wij contrarieren de regels van het spel een beetje.
- Zij contrarieren de verwachtingen door succesvol te zijn.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Contrariëren with some of the pronouns.
- Ik contrarieerde vaak mijn leraren op school.
- Jij contrarieerde gisteren nog je collega tijdens de vergadering.
- Hij contrarieerde altijd zijn broers en zussen als kind.
- Wij contrarierden vroeger veel in onze relatie.
- Zij contrarierden de hele buurt met hun luide muziek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Contrariëren with some of the pronouns.
- Ik heb gecontrarieerd dat idee.
- Jij hebt altijd mijn plannen gecontrarieerd.
- Hij heeft zijn vrienden gecontrarieerd met zijn onverwachte actie.
- Wij hebben de tegenstander flink gecontrarieerd tijdens de wedstrijd.
- Zij hebben de samenwerking gecontrarieerd door hun onprofessionaliteit.