apporteren

Conjugations List of Apporteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikapporteerapporteerdeheb geapporteerd
jij, je, uapporteertapporteerdehebt geapporteerd
hij, zij, hetapporteertapporteerdeheeft geapporteerd
wijapporterenapporteerdenhebben geapporteerd
jullieapporterenapporteerdenhebben geapporteerd
zij, zeapporterenapporteerdenhebben geapporteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Apporteren with some of the pronouns.

  • Ik apporteer de bal.
  • Jij apporteert de krant.
  • Hij/Zij apporteert het pakketje.
  • Wij apporteren de boodschappen.
  • Zij apporteren de stok.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Apporteren with some of the pronouns.

  • Ik apporteerde de bal.
  • Jij apporteerde de krant.
  • Hij/Zij apporteerde het pakketje.
  • Wij apporteerden de boodschappen.
  • Zij apporteerden de stok.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Apporteren with some of the pronouns.

  • Ik heb de bal geapporteerd.
  • Jij hebt de krant geapporteerd.
  • Hij/Zij heeft het pakketje geapporteerd.
  • Wij hebben de boodschappen geapporteerd.
  • Zij hebben de stok geapporteerd.