assoneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | assoneer | assoneerde | heb geassoneerd |
jij, je, u | assoneert | assoneerde | hebt geassoneerd |
hij, zij, het | assoneert | assoneerde | heeft geassoneerd |
wij | assoneren | assoneerden | hebben geassoneerd |
jullie | assoneren | assoneerden | hebben geassoneerd |
zij, ze | assoneren | assoneerden | hebben geassoneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Assoneren with some of the pronouns.
- Ik assonneer met veel plezier.
- Jij assonneert graag bij het schrijven van gedichten.
- Hij/Zij/Het assonneert regelmatig in zijn/haar teksten.
- Wij assonneren vaak tijdens onze poëzielessen.
- Jullie assonneren altijd in jullie liedjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Assoneren with some of the pronouns.
- Ik assonneerde vroeger veel, maar nu minder.
- Jij assonneerde altijd met passie tijdens de lessen.
- Hij/Zij/Het assonneerde regelmatig in zijn/haar dagboek.
- Wij assonneerden samen aan een nieuw project.
- Jullie assonneerden vroeger ook op feestjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Assoneren with some of the pronouns.
- Ik heb geassoneerd tijdens het schrijven van mijn laatste artikel.
- Jij hebt graag geassoneerd bij het maken van je presentatie.
- Hij/Zij/Het heeft regelmatig geassoneerd in zijn/haar verhalen.
- Wij hebben vaak geassoneerd tijdens onze oefeningen.
- Jullie hebben altijd geassoneerd in jullie optredens.