beieren

Conjugations List of Beieren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbeierbeierdeheb gebeierd
jij, je, ubeiertbeierdehebt gebeierd
hij, zij, hetbeiertbeierdeheeft gebeierd
wijbeierenbeierdenhebben gebeierd
julliebeierenbeierdenhebben gebeierd
zij, zebeierenbeierdenhebben gebeierd

Presens

Example presens sentences for Beieren with some of the pronouns.

  • Ik beier op de klok om het uur aan te kondigen.
  • Jij beiert altijd luidruchtig op je verjaardag.
  • Hij beiert met plezier tijdens de kerstviering.
  • Wij beieren in harmonie samen in het kerkkoor.
  • Zij beieren enthousiast tijdens de processie.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Beieren with some of the pronouns.

  • Ik beierde op de klok om het uur aan te kondigen.
  • Jij beierde altijd luidruchtig op je verjaardag.
  • Hij beierde met plezier tijdens de kerstviering.
  • Wij beierden in harmonie samen in het kerkkoor.
  • Zij beierden enthousiast tijdens de processie.

Perfectum

Example perfectum sentences for Beieren with some of the pronouns.

  • Ik heb op de klok gebeierd om het uur aan te kondigen.
  • Jij hebt altijd luidruchtig gebeierd op je verjaardag.
  • Hij heeft met plezier gebeierd tijdens de kerstviering.
  • Wij hebben in harmonie samen gebeierd in het kerkkoor.
  • Zij hebben enthousiast gebeierd tijdens de processie.