beitsen

Conjugations List of Beitsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbeitsbeitsteheb gebeitst
jij, je, ubeitstbeitstehebt gebeitst
hij, zij, hetbeitstbeitsteheeft gebeitst
wijbeitsenbeitstenhebben gebeitst
julliebeitsenbeitstenhebben gebeitst
zij, zebeitsenbeitstenhebben gebeitst

Presens
Beta

Example presens sentences for Beitsen with some of the pronouns.

  • Ik beits een houten tafel.
  • Jij beitst de schutting.
  • Hij beitst de planken.
  • Wij beitsen het terras.
  • Zij beitsen de meubels.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Beitsen with some of the pronouns.

  • Ik beitste een houten tafel.
  • Jij beitste de schutting.
  • Hij beitste de planken.
  • Wij beitsten het terras.
  • Zij beitsten de meubels.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Beitsen with some of the pronouns.

  • Ik heb de houten tafel gebeitst.
  • Jij hebt de schutting gebeitst.
  • Hij heeft de planken gebeitst.
  • Wij hebben het terras gebeitst.
  • Zij hebben de meubels gebeitst.