beknijpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beknijp | bekneep | heb beknepen |
jij, je, u | beknijpt | bekneep | hebt beknepen |
hij, zij, het | beknijpt | bekneep | heeft beknepen |
wij | beknijpen | beknepen | hebben beknepen |
jullie | beknijpen | beknepen | hebben beknepen |
zij, ze | beknijpen | beknepen | hebben beknepen |
PresensBeta
Example presens sentences for Beknijpen with some of the pronouns.
- Ik knijp de sinaasappel uit.
- Jij knijpt in je handen van spanning.
- Hij knijpt de tube tandpasta leeg.
- Wij knijpen de citroenen uit voor het sap.
- Zij knijpen hun ogen tot spleetjes tegen de felle zon.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beknijpen with some of the pronouns.
- Ik kneep de sinaasappel uit.
- Jij kneep in je handen van spanning.
- Hij kneep de tube tandpasta leeg.
- Wij persten de citroenen uit voor het sap.
- Zij knepen hun ogen tot spleetjes tegen de felle zon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beknijpen with some of the pronouns.
- Ik heb de sinaasappel uitgeknepen.
- Jij hebt in je handen geknepen van spanning.
- Hij heeft de tube tandpasta leeggknepen.
- Wij hebben de citroenen uitgeperst voor het sap.
- Zij hebben hun ogen tot spleetjes geknepen tegen de felle zon.