bekwijlen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bekwijl | bekwijlde | heb bekwijld |
jij, je, u | bekwijlt | bekwijlde | hebt bekwijld |
hij, zij, het | bekwijlt | bekwijlde | heeft bekwijld |
wij | bekwijlen | bekwijlden | hebben bekwijld |
jullie | bekwijlen | bekwijlden | hebben bekwijld |
zij, ze | bekwijlen | bekwijlden | hebben bekwijld |
PresensBeta
Example presens sentences for Bekwijlen with some of the pronouns.
- Ik bekwijsel de tafel voordat de gasten arriveren.
- Jij bekwijselt je vrienden met grappige verhalen.
- Hij bekwijselt zijn kamer elke ochtend.
- Wij bekwijselen de tuin voor het feestje.
- Zij bekwijselen hun werk met passie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bekwijlen with some of the pronouns.
- Ik bekwijselde de tafel voordat de gasten arriveerden.
- Jij bekwijselde je vrienden met grappige verhalen.
- Hij bekwijselde zijn kamer elke ochtend.
- Wij bekwijselden de tuin voor het feestje.
- Zij bekwijselden hun werk met passie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bekwijlen with some of the pronouns.
- Ik heb de tafel bekwijseld voordat de gasten arriveerden.
- Jij hebt je vrienden bekwijseld met grappige verhalen.
- Hij heeft zijn kamer elke ochtend bekwijseld.
- Wij hebben de tuin bekwijseld voor het feestje.
- Zij hebben hun werk met passie bekwijseld.