opslepen

Conjugations List of Opslepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksleep opsleepte opheb opgesleept
jij, je, usleept opsleepte ophebt opgesleept
hij, zij, hetsleept opsleepte opheeft opgesleept
wijslepen opsleepten ophebben opgesleept
jullieslepen opsleepten ophebben opgesleept
zij, zeslepen opsleepten ophebben opgesleept

Presens
Beta

Example presens sentences for Opslepen with some of the pronouns.

  • Ik sleep de koffer naar boven.
  • Jij sleept de stoelen naar buiten.
  • Hij sleept zijn fiets achter zich aan.
  • Zij slepen de tafel naar het terras.
  • Wij slepen de zakken naar de auto.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opslepen with some of the pronouns.

  • Ik sleepte de koffer naar boven.
  • Jij sleepte de stoelen naar buiten.
  • Hij sleepte zijn fiets achter zich aan.
  • Zij sleepten de tafel naar het terras.
  • Wij sleepten de zakken naar de auto.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opslepen with some of the pronouns.

  • Ik heb de koffer naar boven gesleept.
  • Jij hebt de stoelen naar buiten gesleept.
  • Hij heeft zijn fiets achter zich aangesleept.
  • Zij hebben de tafel naar het terras gesleept.
  • Wij hebben de zakken naar de auto gesleept.