bengelen

Conjugations List of Bengelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbengelbengeldeheb gebengeld
jij, je, ubengeltbengeldehebt gebengeld
hij, zij, hetbengeltbengeldeheeft gebengeld
wijbengelenbengeldenhebben gebengeld
julliebengelenbengeldenhebben gebengeld
zij, zebengelenbengeldenhebben gebengeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Bengelen with some of the pronouns.

  • Ik bengel aan de boom.
  • Jij bengelt met je sleutels.
  • Hij/Zij/Het bengelt aan het touw.
  • Wij bengelen in de speeltuin.
  • Jullie bengelen aan de brug.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bengelen with some of the pronouns.

  • Ik bengelde aan de boom.
  • Jij bengelde met je sleutels.
  • Hij/Zij/Het bengelde aan het touw.
  • Wij bengelden in de speeltuin.
  • Jullie bengelden aan de brug.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bengelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gebengeld aan de boom.
  • Jij hebt met je sleutels gebengeld.
  • Hij/Zij/Het heeft aan het touw gebengeld.
  • Wij hebben in de speeltuin gebengeld.
  • Jullie hebben aan de brug gebengeld.