opspreken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spreek op | sprak op | heb opgesproken |
jij, je, u | spreekt op | sprak op | hebt opgesproken |
hij, zij, het | spreekt op | sprak op | heeft opgesproken |
wij | spreken op | spraken op | hebben opgesproken |
jullie | spreken op | spraken op | hebben opgesproken |
zij, ze | spreken op | spraken op | hebben opgesproken |
PresensBeta
Example presens sentences for Opspreken with some of the pronouns.
- Ik spreek de tekst op tijdens de presentatie.
- Jij spreekt de woorden goed uit.
- Hij/zij/het spreekt het gedicht vloeiend op.
- Wij spreken de zinnen duidelijk en luid op.
- Jullie spreken de teksten samen op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opspreken with some of the pronouns.
- Ik sprak de toespraak vorige week op.
- Jij sprak de woorden langzaam en duidelijk op.
- Hij/zij/het sprak het gedicht regel voor regel op.
- Wij spraken de zinnen altijd met volle overtuiging op.
- Jullie spraken de teksten vaak samen op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opspreken with some of the pronouns.
- Ik heb de speech gisteren opgesproken.
- Jij hebt de woorden al eerder opgesproken.
- Hij/zij/het heeft het gedicht foutloos opgesproken.
- Wij hebben de zinnen meerdere keren opgesproken.
- Jullie hebben de teksten met veel emotie opgesproken.