emmeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | emmer | emmerde | heb geëmmerd |
jij, je, u | emmert | emmerde | hebt geëmmerd |
hij, zij, het | emmert | emmerde | heeft geëmmerd |
wij | emmeren | emmerden | hebben geëmmerd |
jullie | emmeren | emmerden | hebben geëmmerd |
zij, ze | emmeren | emmerden | hebben geëmmerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Emmeren with some of the pronouns.
- Ik emmer
- Jij emmert
- Hij/Zij/Het emmert
- Wij/Zij emmeren
- Jullie emmeren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Emmeren with some of the pronouns.
- Ik emmerde
- Jij emmerde
- Hij/Zij/Het emmerde
- Wij/Zij emmerden
- Jullie emmerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Emmeren with some of the pronouns.
- Ik heb geëmmerd
- Jij hebt geëmmerd
- Hij/Zij/Het heeft geëmmerd
- Wij/Zij hebben geëmmerd
- Jullie hebben geëmmerd