bepoten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bepoot | bepootte | heb bepoot |
jij, je, u | bepoot | bepootte | hebt bepoot |
hij, zij, het | bepoot | bepootte | heeft bepoot |
wij | bepoten | bepootten | hebben bepoot |
jullie | bepoten | bepootten | hebben bepoot |
zij, ze | bepoten | bepootten | hebben bepoot |
PresensBeta
Example presens sentences for Bepoten with some of the pronouns.
- Ik bepoten de bloemen in mijn tuin.
- Jij bepoten de planten in de kas.
- Hij/Zij/Het bepoten de bomen in het park.
- Wij bepoten de groenten in de moestuin.
- Jullie bepoten de bloempotten op het balkon.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bepoten with some of the pronouns.
- Ik bepoot de bloemen in mijn tuin.
- Jij bepoot de planten in de kas.
- Hij/Zij/Het bepoot de bomen in het park.
- Wij berootten de groenten in de moestuin.
- Jullie bepotten de bloempotten op het balkon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bepoten with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen in mijn tuin bepoten.
- Jij hebt de planten in de kas bepoten.
- Hij/Zij/Het heeft de bomen in het park bepoten.
- Wij hebben de groenten in de moestuin bepoten.
- Jullie hebben de bloempotten op het balkon bepoten.