verplooien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verplooi | verplooide | heb verplooid |
jij, je, u | verplooit | verplooide | hebt verplooid |
hij, zij, het | verplooit | verplooide | heeft verplooid |
wij | verplooien | verplooiden | hebben verplooid |
jullie | verplooien | verplooiden | hebben verplooid |
zij, ze | verplooien | verplooiden | hebben verplooid |
PresensBeta
Example presens sentences for Verplooien with some of the pronouns.
- Ik verplooi de stof tot een mooie vorm.
- Jij verplooit het papier tot een origami vogel.
- Hij/Zij verplooit de kleding zorgvuldig.
- Wij verplooien de plannen voor het feest.
- Jullie verplooien de regels van het spel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verplooien with some of the pronouns.
- Ik verplooide de stof tot een mooie vorm.
- Jij verplooide het papier tot een origami vogel.
- Hij/Zij verplooide de kleding zorgvuldig.
- Wij verplooiden de plannen voor het feest.
- Jullie verplooiden de regels van het spel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verplooien with some of the pronouns.
- Ik heb de stof verplooid tot een mooie vorm.
- Jij hebt het papier verplooid tot een origami vogel.
- Hij/Zij heeft de kleding zorgvuldig verplooid.
- Wij hebben de plannen voor het feest verplooid.
- Jullie hebben de regels van het spel verplooid.