parachuteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | parachuteer | parachuteerde | heb geparachuteerd |
jij, je, u | parachuteert | parachuteerde | hebt geparachuteerd |
hij, zij, het | parachuteert | parachuteerde | heeft geparachuteerd |
wij | parachuteren | parachuteerden | hebben geparachuteerd |
jullie | parachuteren | parachuteerden | hebben geparachuteerd |
zij, ze | parachuteren | parachuteerden | hebben geparachuteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Parachuteren with some of the pronouns.
- Ik parachuteer regelmatig in mijn vrije tijd.
- Jij parachutereert graag op zonnige dagen.
- Hij/Zij/Het parachuteert voor de eerste keer.
- Wij parachuteren als team tijdens onze opleiding.
- Jullie parachuteren binnenkort op een nieuw terrein.
- Zij parachuteren elk weekend bij de parachuteschool.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Parachuteren with some of the pronouns.
- Ik parachuteerde vaak toen ik jonger was.
- Jij maakte altijd fouten als je parachutesprongen deed.
- Hij/Zij/Het ging regelmatig parachutespringen in die tijd.
- Wij maakten ons geen zorgen wanneer we parachuteerden.
- Jullie waren enthousiast elke keer dat jullie gingen parachutespringen.
- Zij genoten altijd van het uitzicht terwijl ze parachutesprongen deden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Parachuteren with some of the pronouns.
- Ik heb eerder parachutegesprongen in Australiƫ.
- Jij bent al meerdere keren geparachuteerd in andere landen.
- Hij/Zij/Het is onlangs voor het eerst geparachuteerd.
- Wij hebben samen al veel parachutesprongen gemaakt.
- Jullie zijn net teruggekeerd van een parachutespringreis.
- Zij hebben al ervaring met nachtparachutespringen.