omgrenzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | omgrens | omgrensde | heb omgrensd |
jij, je, u | omgrenst | omgrensde | hebt omgrensd |
hij, zij, het | omgrenst | omgrensde | heeft omgrensd |
wij | omgrenzen | omgrensden | hebben omgrensd |
jullie | omgrenzen | omgrensden | hebben omgrensd |
zij, ze | omgrenzen | omgrensden | hebben omgrensd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omgrenzen with some of the pronouns.
- Ik omschrijf de grenzen van het probleem.
- Jij omgrenst de tuin met een hek.
- Hij/zij/ze omsluit het gebied met een muur.
- Wij bepalen de begrenzing van het natuurgebied.
- Jullie definiƫren de grenzen van het project.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omgrenzen with some of the pronouns.
- Vroeger omschreef ik altijd de grenzen van het spel.
- Toen omgrensde jij de weide met prikkeldraad.
- Hij/zij/ze sloot vroeger het park af met een poort.
- Wij bepaalden vroeger de grenzen van het dorp.
- Jullie markeerden de route met borden in het verleden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omgrenzen with some of the pronouns.
- Ik heb de grenzen van het terrein afgebakend.
- Jij hebt de tuin omheind met een haag.
- Hij/zij/ze heeft het gebied ingesloten met een omheining.
- Wij hebben de grenzen van het land vastgesteld.
- Jullie hebben de omtrek van het monument gemarkeerd.