bescheuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bescheur | bescheurde | heb bescheurd |
jij, je, u | bescheurt | bescheurde | hebt bescheurd |
hij, zij, het | bescheurt | bescheurde | heeft bescheurd |
wij | bescheuren | bescheurden | hebben bescheurd |
jullie | bescheuren | bescheurden | hebben bescheurd |
zij, ze | bescheuren | bescheurden | hebben bescheurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bescheuren with some of the pronouns.
- Ik bescheur de grappige foto.
- Jij bescheurt je broek van het lachen.
- Hij bescheurt regelmatig zijn kleding.
- Wij bescheuren ons om die mop.
- Zij bescheuren van het lachen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bescheuren with some of the pronouns.
- Ik bescheurde de grappige foto.
- Jij bescheurde je broek van het lachen.
- Hij bescheurde regelmatig zijn kleding.
- Wij bescheurden ons om die mop.
- Zij bescheurden van het lachen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bescheuren with some of the pronouns.
- Ik heb de grappige foto bescheurd.
- Jij hebt je broek van het lachen bescheurd.
- Hij heeft regelmatig zijn kleding bescheurd.
- Wij hebben ons bescheurd om die mop.
- Zij hebben van het lachen bescheurd.