transleren

Conjugations List of Transleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktransleertransleerdeheb getransleerd
jij, je, utransleerttransleerdehebt getransleerd
hij, zij, hettransleerttransleerdeheeft getransleerd
wijtranslerentransleerdenhebben getransleerd
jullietranslerentransleerdenhebben getransleerd
zij, zetranslerentransleerdenhebben getransleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Transleren with some of the pronouns.

  • Ik tranleer Nederlands aan mijn studenten.
  • Jij transleert snel en efficiĆ«nt.
  • Hij/zij/het transleert graag literatuur.
  • Wij transleren samen voor het examen.
  • Jullie transleren al maandenlang deze taal.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Transleren with some of the pronouns.

  • Ik transleerde vaak voor mijn werk als tolk.
  • Jij transleerde moeilijke teksten tijdens je studie.
  • Hij/zij/het transleerde regelmatig literaire werken.
  • Wij transleerden dagelijks verschillende documenten.
  • Jullie transleerden foutloos tijdens de oefeningen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Transleren with some of the pronouns.

  • Ik heb Nederlands getransleerd sinds vorig jaar.
  • Jij hebt de grammaticaregels goed getransleerd.
  • Hij/zij/het heeft een boek naar het Nederlands getransleerd.
  • Wij hebben veel teksten getransleerd tijdens de cursus.
  • Jullie hebben de woordenschat perfect getransleerd.