nabrengen

Conjugations List of Nabrengen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbreng nabracht naheb nagebracht
jij, je, ubrengt nabracht nahebt nagebracht
hij, zij, hetbrengt nabracht naheeft nagebracht
wijbrengen nabrachten nahebben nagebracht
julliebrengen nabrachten nahebben nagebracht
zij, zebrengen nabrachten nahebben nagebracht

Presens
Beta

Example presens sentences for Nabrengen with some of the pronouns.

  • Ik breng een cadeau naar haar toe.
  • Jij brengt de boodschappen naar de keuken.
  • Hij/zij brengt zijn/haar excuses over aan de leraar.
  • Wij brengen de bloemen naar het ziekenhuis.
  • Jullie brengen de auto naar de garage.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nabrengen with some of the pronouns.

  • Vroeger bracht ik elke ochtend de krant naar mijn buurman.
  • Toen de storm uitbrak, bracht hij snel zijn familie in veiligheid.
  • Zij brachten altijd lekkernijen mee als ze op bezoek kwamen.
  • Wij brachten gisteren een bezoek aan het museum.
  • Jullie brachten vaak tijd door in de natuur.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nabrengen with some of the pronouns.

  • Ik heb het nieuws aan mijn ouders overgebracht.
  • Jij hebt je vriendin naar het vliegveld gebracht.
  • Hij/zij heeft zijn/haar mening duidelijk naar voren gebracht.
  • Wij hebben de documenten naar de klant gebracht.
  • Jullie hebben de sleutels naar de receptie gebracht.