bedruipen

Conjugations List of Bedruipen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbedruipbedroopheb bedropen
jij, je, ubedruiptbedroophebt bedropen
hij, zij, hetbedruiptbedroopheeft bedropen
wijbedruipenbedropenhebben bedropen
julliebedruipenbedropenhebben bedropen
zij, zebedruipenbedropenhebben bedropen

Presens
Beta

Example presens sentences for Bedruipen with some of the pronouns.

  • Ik bedruip de cake met gesmolten chocolade.
  • Jij bedruipt het vlees met kruiden.
  • Hij/zij bedruipt de salade met een dressing.
  • Wij bedruipen de groenten met olijfolie.
  • Jullie bedruipen de aardappelen met boter.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bedruipen with some of the pronouns.

  • Ik bedroop de cake met gesmolten chocolade.
  • Jij bedroop het vlees met kruiden.
  • Hij/zij bedroop de salade met een dressing.
  • Wij bedroopten de groenten met olijfolie.
  • Jullie bedroopten de aardappelen met boter.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bedruipen with some of the pronouns.

  • Ik heb de cake met gesmolten chocolade bedruipen.
  • Jij hebt het vlees met kruiden bedruipen.
  • Hij/zij heeft de salade met een dressing bedruipen.
  • Wij hebben de groenten met olijfolie bedruipen.
  • Jullie hebben de aardappelen met boter bedruipen.