besneeuwen

Conjugations List of Besneeuwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbesneeuwbesneeuwdeheb besneeuwd
jij, je, ubesneeuwtbesneeuwdehebt besneeuwd
hij, zij, hetbesneeuwtbesneeuwdeheeft besneeuwd
wijbesneeuwenbesneeuwdenhebben besneeuwd
julliebesneeuwenbesneeuwdenhebben besneeuwd
zij, zebesneeuwenbesneeuwdenhebben besneeuwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Besneeuwen with some of the pronouns.

  • Het sneeuwt vandaag.
  • Als het koud is, besneeuwt het landschap.
  • In de winter besneeuwt het regelmatig in Nederland.
  • De bergen worden vaak besneeuwd tijdens het skiseizoen.
  • De sneeuwvlokken besneeuwen de straten en huizen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Besneeuwen with some of the pronouns.

  • Vroeger besneeuwde het hier veel vaker.
  • Toen ik jong was, besneeuwde het altijd met Kerstmis.
  • Elk jaar besneeuwde de heuvels rondom ons huis.
  • Het weerbericht voorspelde dat het zou besneeuwen, maar het gebeurde niet.
  • Tijdens mijn jeugd besneeuwde het dorp zelden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Besneeuwen with some of the pronouns.

  • Het heeft gisteren gesneeuwd.
  • Ik ben nog nooit besneeuwd geweest.
  • We hebben de bergtoppen vorige week besneeuwd gezien.
  • Hebben jullie ooit een besneeuwd landschap bezocht?
  • De stad is onlangs besneeuwd geworden door een zware sneeuwstorm.