halteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | halteer | halteerde | heb gehalteerd |
jij, je, u | halteert | halteerde | hebt gehalteerd |
hij, zij, het | halteert | halteerde | heeft gehalteerd |
wij | halteren | halteerden | hebben gehalteerd |
jullie | halteren | halteerden | hebben gehalteerd |
zij, ze | halteren | halteerden | hebben gehalteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Halteren with some of the pronouns.
- Ik haltmeer de auto.
- Jij haltmeert de fiets.
- Hij/Zij/Het halteert de trein.
- Wij haltmeren de vrachtwagen.
- Zij haltmeren de boot.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Halteren with some of the pronouns.
- Ik haltmeerde gisteren de bus.
- Jij haltmeerde vroeger vaak de tram.
- Hij/Zij/Het haltmeerde altijd de metro.
- Wij haltmeerden regelmatig de taxi.
- Zij haltmeerden soms de scooter.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Halteren with some of the pronouns.
- Ik heb gehalteerd in de wedstrijd.
- Jij hebt de oefening gehalteerd.
- Hij/Zij/Het heeft de les gehalteerd.
- Wij hebben het project gehalteerd.
- Zij hebben de presentatie gehalteerd.