bevloeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bevloei | bevloeide | heb bevloeid |
jij, je, u | bevloeit | bevloeide | hebt bevloeid |
hij, zij, het | bevloeit | bevloeide | heeft bevloeid |
wij | bevloeien | bevloeiden | hebben bevloeid |
jullie | bevloeien | bevloeiden | hebben bevloeid |
zij, ze | bevloeien | bevloeiden | hebben bevloeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Bevloeien with some of the pronouns.
- Het water bevloeit de akker.
- De rivier bevloeit het landschap.
- De irrigatiesystemen bevloeien de velden.
- De regenbuien bevloeien de tuin.
- De beekjes bevloeien het bos.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bevloeien with some of the pronouns.
- Het water bevloeide de akker.
- De rivier bevloeide het landschap.
- De irrigatiesystemen bevloeiden de velden.
- De regenbuien bevloeiden de tuin.
- De beekjes bevloeiden het bos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bevloeien with some of the pronouns.
- Het water heeft de akker bevloeid.
- De rivier heeft het landschap bevloeid.
- De irrigatiesystemen hebben de velden bevloeid.
- De regenbuien hebben de tuin bevloeid.
- De beekjes hebben het bos bevloeid.