bevloeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bevloer | bevloerde | heb bevloerd |
jij, je, u | bevloert | bevloerde | hebt bevloerd |
hij, zij, het | bevloert | bevloerde | heeft bevloerd |
wij | bevloeren | bevloerden | hebben bevloerd |
jullie | bevloeren | bevloerden | hebben bevloerd |
zij, ze | bevloeren | bevloerden | hebben bevloerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bevloeren with some of the pronouns.
- Ik vloer de kamer met parket.
- Jij vloert de vloer met tegels.
- Hij/Zij bevloert de ruimte met vinyl.
- Wij vloeren het hele huis met laminaat.
- Zij bevloeren de gang met tapijt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bevloeren with some of the pronouns.
- Ik bevroerde de kamer met parket.
- Jij bevroerde de vloer met tegels.
- Hij/Zij bevroerde de ruimte met vinyl.
- Wij bevroren het hele huis met laminaat.
- Zij bevroren de gang met tapijt.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bevloeren with some of the pronouns.
- Ik heb de kamer met parket bevloerd.
- Jij hebt de vloer met tegels bevloerd.
- Hij/Zij heeft de ruimte met vinyl bevloerd.
- Wij hebben het hele huis met laminaat bevloerd.
- Zij hebben de gang met tapijt bevloerd.