kleinmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak klein | maakte klein | heb kleingemaakt |
jij, je, u | maakt klein | maakte klein | hebt kleingemaakt |
hij, zij, het | maakt klein | maakte klein | heeft kleingemaakt |
wij | maken klein | maakten klein | hebben kleingemaakt |
jullie | maken klein | maakten klein | hebben kleingemaakt |
zij, ze | maken klein | maakten klein | hebben kleingemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Kleinmaken with some of the pronouns.
- Ik maak iets klein.
- Jij maakt iets klein.
- Hij/Zij maakt iets klein.
- Wij maken iets klein.
- Jullie maken iets klein.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kleinmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte iets klein.
- Jij maakte iets klein.
- Hij/Zij maakte iets klein.
- Wij maakten iets klein.
- Jullie maakten iets klein.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kleinmaken with some of the pronouns.
- Ik heb iets klein gemaakt.
- Jij hebt iets klein gemaakt.
- Hij/Zij heeft iets klein gemaakt.
- Wij hebben iets klein gemaakt.
- Jullie hebben iets klein gemaakt.