bezanden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bezand | bezandde | heb bezand |
jij, je, u | bezandt | bezandde | hebt bezand |
hij, zij, het | bezandt | bezandde | heeft bezand |
wij | bezanden | bezandden | hebben bezand |
jullie | bezanden | bezandden | hebben bezand |
zij, ze | bezanden | bezandden | hebben bezand |
PresensBeta
Example presens sentences for Bezanden with some of the pronouns.
- Ik bezand de tuinpaden elke week.
- Jij bezandt de oppervlakte gelijkmatig.
- Hij/Zij/Het bezandt de speelplaats voor de kinderen.
- Wij bezanden de atletiekbaan regelmatig.
- Jullie bezanden de bouwplaats met zorg.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bezanden with some of the pronouns.
- Vroeger bezandde ik de tuinpaden elke week.
- Vroeger bezandde jij de oppervlakte gelijkmatig.
- Vroeger bezandde hij/zij/het de speelplaats voor de kinderen.
- Vroeger bezandden wij de atletiekbaan regelmatig.
- Vroeger bezandden jullie de bouwplaats met zorg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bezanden with some of the pronouns.
- Ik heb de tuinpaden bezand.
- Jij hebt de oppervlakte gelijkmatig bezand.
- Hij/Zij/Het heeft de speelplaats voor de kinderen bezand.
- Wij hebben de atletiekbaan regelmatig bezand.
- Jullie hebben de bouwplaats met zorg bezand.