vastvriezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vries vast | vroor vast | ben vastgevroren |
jij, je, u | vriest vast | vroor vast | bent vastgevroren |
hij, zij, het | vriest vast | vroor vast | is vastgevroren |
wij | vriezen vast | vroren vast | zijn vastgevroren |
jullie | vriezen vast | vroren vast | zijn vastgevroren |
zij, ze | vriezen vast | vroren vast | zijn vastgevroren |
PresensBeta
Example presens sentences for Vastvriezen with some of the pronouns.
- Ik vries vast in de winter.
- Jij vriest vast als het koud is.
- Hij/zij/het vriest vast aan de grond.
- Wij vriezen vast tijdens de vorstperiode.
- Jullie vriezen vast in de ijskoude wind.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vastvriezen with some of the pronouns.
- Ik vroor vast toen ik buiten speelde.
- Jij vroor vast aan de metalen paal.
- Hij/zij/het vroor vast in de koude nacht.
- Wij vroren vast tijdens de barre winter.
- Jullie vroren vast aan de bevroren grond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vastvriezen with some of the pronouns.
- Ik ben vastgevroren toen ik buiten was.
- Jij bent vastgevroren aan de ijzeren leuning.
- Hij/zij/het is vastgevroren in het ijs.
- Wij zijn vastgevroren tijdens de strenge winter.
- Jullie zijn vastgevroren aan het bevroren meer.