bezweren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bezweer | bezwoer | heb bezworen |
jij, je, u | bezweert | bezwoer | hebt bezworen |
hij, zij, het | bezweert | bezwoer | heeft bezworen |
wij | bezweren | bezwoeren | hebben bezworen |
jullie | bezweren | bezwoeren | hebben bezworen |
zij, ze | bezweren | bezwoeren | hebben bezworen |
PresensBeta
Example presens sentences for Bezweren with some of the pronouns.
- Ik bezweer de boze geesten.
- Jij bezweert je angsten.
- Hij bezweert het gevaar.
- Wij bezweren de problemen.
- Zij bezweren de twijfel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bezweren with some of the pronouns.
- Ik bezwoer de boze geesten.
- Jij bezwoer je angsten.
- Hij bezwoer het gevaar.
- Wij bezwoeren de problemen.
- Zij bezwoeren de twijfel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bezweren with some of the pronouns.
- Ik heb de boze geesten bezworen.
- Jij hebt je angsten bezworen.
- Hij heeft het gevaar bezworen.
- Wij hebben de problemen bezworen.
- Zij hebben de twijfel bezworen.