biggelen

Conjugations List of Biggelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbiggelbiggeldeheb gebiggeld
jij, je, ubiggeltbiggeldehebt gebiggeld
hij, zij, hetbiggeltbiggeldeheeft gebiggeld
wijbiggelenbiggeldenhebben gebiggeld
julliebiggelenbiggeldenhebben gebiggeld
zij, zebiggelenbiggeldenhebben gebiggeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Biggelen with some of the pronouns.

  • De tranen biggelen over haar wangen.
  • De druppels biggelen van het dak af.
  • Ik zie hoe het zweet langs zijn voorhoofd biggelt.
  • De regen biggelt op de ramen.
  • De rivier biggelt rustig naar beneden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Biggelen with some of the pronouns.

  • De tranen biggelden over haar wangen.
  • De druppels biggelden van het dak af.
  • Ik zag hoe het zweet langs zijn voorhoofd biggelde.
  • De regen biggelde op de ramen.
  • De rivier biggelde rustig naar beneden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Biggelen with some of the pronouns.

  • De tranen hebben over haar wangen gebiggeld.
  • De druppels hadden van het dak af gebiggeld.
  • Ik heb gezien hoe het zweet langs zijn voorhoofd heeft gebiggeld.
  • De regen heeft op de ramen gebiggeld.
  • De rivier heeft rustig naar beneden gebiggeld.