bijkleuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kleur bij | kleurde bij | heb bijgekleurd |
jij, je, u | kleurt bij | kleurde bij | hebt bijgekleurd |
hij, zij, het | kleurt bij | kleurde bij | heeft bijgekleurd |
wij | kleuren bij | kleurden bij | hebben bijgekleurd |
jullie | kleuren bij | kleurden bij | hebben bijgekleurd |
zij, ze | kleuren bij | kleurden bij | hebben bijgekleurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijkleuren with some of the pronouns.
- Ik kleur bij voor een natuurlijke teint.
- Jij kleurt bij om er bruiner uit te zien.
- Hij/Zij kleurt bij met zelfbruinende crème.
- Wij kleuren bij na een dagje in de zon.
- Jullie kleuren bij voor een gezonde gloed.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijkleuren with some of the pronouns.
- Vroeger kleurde ik bij om er zongebruind uit te zien.
- Als kind kleurde jij altijd bij na een dagje buiten spelen.
- Hij/Zij kleurde vaak bij voor speciale gelegenheden.
- In die tijd kleurden wij regelmatig bij voor een bruine huid.
- Jullie kleurden vroeger bij als jullie naar het strand gingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijkleuren with some of the pronouns.
- Ik heb bijgekleurd voor mijn vakantie naar Spanje.
- Jij bent bijgekleurd na een week op het strand.
- Hij/Zij heeft bijgekleurd tijdens zijn/haar zomervakantie.
- Wij zijn bijgekleurd na een dagje aan het zwembad.
- Jullie hebben bijgekleurd voor het feest vanavond.