desisteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | desisteer | desisteerde | heb gedesisteerd |
jij, je, u | desisteert | desisteerde | hebt gedesisteerd |
hij, zij, het | desisteert | desisteerde | heeft gedesisteerd |
wij | desisteren | desisteerden | hebben gedesisteerd |
jullie | desisteren | desisteerden | hebben gedesisteerd |
zij, ze | desisteren | desisteerden | hebben gedesisteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Desisteren with some of the pronouns.
- Ik desisteer van roken.
- Jij desisteert van het eten van vlees.
- Hij/zij desisteert van het gebruik van plastic.
- Wij desisteren van deelname aan het evenement.
- Jullie desisteren van verdere samenwerking.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Desisteren with some of the pronouns.
- Ik desisteerde regelmatig van mijn studie.
- Jij desisteerde vaak van je verantwoordelijkheden.
- Hij/zij desisteerde soms van het volgen van instructies.
- Wij desisteerden af en toe van onze plannen.
- Jullie desisteerden vroeger van het luisteren naar advies.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Desisteren with some of the pronouns.
- Ik heb gedesisteerd van mijn slechte gewoonte.
- Jij bent gedesisteerd van het verspillen van tijd.
- Hij/zij is gedesisteerd van zijn/haar oude baan.
- Wij hebben gedesisteerd van de aankoop van een nieuwe auto.
- Jullie zijn gedesisteerd van het nemen van risico's.