bijverzekeren

Conjugations List of Bijverzekeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverzeker bijverzekerde bijheb bijverzekerd
jij, je, uverzekert bijverzekerde bijhebt bijverzekerd
hij, zij, hetverzekert bijverzekerde bijheeft bijverzekerd
wijverzekeren bijverzekerden bijhebben bijverzekerd
jullieverzekeren bijverzekerden bijhebben bijverzekerd
zij, zeverzekeren bijverzekerden bijhebben bijverzekerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bijverzekeren with some of the pronouns.

  • Ik bijverzekeer mezelf jaarlijks.
  • Jij bijverzekeert je auto vandaag.
  • Hij/Zij bijverzekeert zijn/haar inboedel regelmatig.
  • Wij bijverzekeren onze reizen altijd.
  • Jullie bijverzekeren de nieuwe apparatuur tegen schade.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bijverzekeren with some of the pronouns.

  • Ik bijverzekerde mezelf elk jaar.
  • Jij bijverzekerde je auto vroeger altijd.
  • Hij/Zij bijverzekerde zijn/haar inboedel regelmatig in het verleden.
  • Wij bijverzekerden onze reizen vaak toen we jonger waren.
  • Jullie bijverzekerden de oude apparatuur tegen schade.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bijverzekeren with some of the pronouns.

  • Ik heb mezelf bijverzekerd voor het komende jaar.
  • Jij hebt je auto gisteren bijverzekerd.
  • Hij/Zij heeft zijn/haar inboedel onlangs bijverzekerd.
  • Wij hebben onze reizen al vaak bijverzekerd.
  • Jullie hebben de nieuwe apparatuur net bijverzekerd.