bisseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bisseer | bisseerde | heb gebisseerd |
jij, je, u | bisseert | bisseerde | hebt gebisseerd |
hij, zij, het | bisseert | bisseerde | heeft gebisseerd |
wij | bisseren | bisseerden | hebben gebisseerd |
jullie | bisseren | bisseerden | hebben gebisseerd |
zij, ze | bisseren | bisseerden | hebben gebisseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bisseren with some of the pronouns.
- Ik bisser
- Jij bissert
- Hij/Zij/Het bissert
- Wij jullie zij bissere
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bisseren with some of the pronouns.
- Ik biste
- Jij biste
- Hij/Zij/Het biste
- Wij/jullie/zij bisten
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bisseren with some of the pronouns.
- Ik heb gebisserd
- Jij hebt gebisserd
- Hij/Zij/Het heeft gebisserd
- Wij hebben gebisserd
- Jullie hebben gebisserd
- Zij hebben gebisserd