blootwoelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | woel bloot | woelde bloot | heb blootgewoeld |
jij, je, u | woelt bloot | woelde bloot | hebt blootgewoeld |
hij, zij, het | woelt bloot | woelde bloot | heeft blootgewoeld |
wij | woelen bloot | woelden bloot | hebben blootgewoeld |
jullie | woelen bloot | woelden bloot | hebben blootgewoeld |
zij, ze | woelen bloot | woelden bloot | hebben blootgewoeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Blootwoelen with some of the pronouns.
- Ik blootwoel in de tuin.
- Jij blootwoelt je handen grondig.
- Hij/Zij blootwoelt de aarde om te zaaien.
- Wij blootwoelen de composthoop regelmatig.
- Zij blootwoelen het zandkasteel met hun schepjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Blootwoelen with some of the pronouns.
- Vroeger blootwoelde ik vaak in de tuin.
- Toen jij jong was, blootwoelde je altijd in de modder.
- Elke dag blootwoelde hij de aarde voor het planten.
- Als kind blootwoelden wij altijd de zandbak.
- In die tijd blootwoelden zij graag in de moestuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Blootwoelen with some of the pronouns.
- Ik heb de tuin blootgewoeld.
- Jij hebt je handen grondig blootgewoeld.
- Hij/Zij heeft de aarde blootgewoeld om te zaaien.
- Wij hebben de composthoop regelmatig blootgewoeld.
- Zij hebben het zandkasteel met hun schepjes blootgewoeld.