blunderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blunder | blunderde | heb geblunderd |
jij, je, u | blundert | blunderde | hebt geblunderd |
hij, zij, het | blundert | blunderde | heeft geblunderd |
wij | blunderen | blunderden | hebben geblunderd |
jullie | blunderen | blunderden | hebben geblunderd |
zij, ze | blunderen | blunderden | hebben geblunderd |
Presens
Example presens sentences for Blunderen with some of the pronouns.
- Ik blunder regelmatig tijdens het spreken in het openbaar.
- Jij blundert vaak met het maken van afspraken.
- Hij blundert soms met het beheren van zijn financiën.
- Wij blunderen af en toe tijdens het koken.
- Zij blunderen regelmatig met het parkeren van hun auto.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Blunderen with some of the pronouns.
- Vroeger blunderde ik vaak met het spellen van woorden.
- Toen ik jonger was, blunderde jij regelmatig tijdens het dansen.
- Hij blunderde altijd met het onthouden van namen.
- In het verleden blunderden wij bijna elke week tijdens het klussen.
- Als kind blunderden zij regelmatig met het aankleden voor school.
Perfectum
Example perfectum sentences for Blunderen with some of the pronouns.
- Ik heb geblunderd tijdens mijn presentatie op het werk.
- Jij hebt vaak geblunderd in je vorige baan.
- Hij heeft meerdere keren geblunderd bij het invullen van formulieren.
- Wij hebben flink geblunderd bij de organisatie van het evenement.
- Zij hebben gisteren geblunderd tijdens de wedstrijd.