wederzien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zie weder | zag weder | heb wedergezien |
jij, je, u | ziet weder | zag weder | hebt wedergezien |
hij, zij, het | ziet weder | zag weder | heeft wedergezien |
wij | zien weder | zagen weder | hebben wedergezien |
jullie | zien weder | zagen weder | hebben wedergezien |
zij, ze | zien weder | zagen weder | hebben wedergezien |
PresensBeta
Example presens sentences for Wederzien with some of the pronouns.
- Ik zie je weer op de volgende bijeenkomst.
- We zien elkaar regelmatig in de buurt.
- De leerlingen zien hun vrienden elke dag op school.
- Mijn ouders zien elkaar graag na een lange werkdag.
- Laten we elkaar binnenkort weer wederzien.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wederzien with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, wederzag ik mijn jeugdvriend vaak.
- Hij wederzag zijn geboorteplaats na lange tijd.
- Elke zomer wederzagen we onze familie op het platteland.
- Vroeger wederzagen de buren elkaar elke week in het café.
- Als kind wederzag ik mijn favoriete leraar in mijn dromen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wederzien with some of the pronouns.
- Ik heb je gisteren wedergezien bij het feest.
- Hij heeft zijn oude vriend na jaren weer wedergezien.
- We hebben elkaar vorige maand wedergezien tijdens de vakantie.
- De kinderen hebben hun grootouders eindelijk wedergezien.
- Jullie hebben elkaar onlangs wedergezien op de reünie.