borgen

Conjugations List of Borgen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikborgborgdeheb geborgd
jij, je, uborgtborgdehebt geborgd
hij, zij, hetborgtborgdeheeft geborgd
wijborgenborgdenhebben geborgd
jullieborgenborgdenhebben geborgd
zij, zeborgenborgdenhebben geborgd

Presens
Beta

Example presens sentences for Borgen with some of the pronouns.

  • Ik borg mijn boeken in de bibliotheek.
  • Hij borgt zijn sleutels in de kluis.
  • Zij borgt haar fiets bij de fietsenstalling.
  • We borgen de waardevolle spullen in de kluis.
  • Jullie borgen je bagage in de bagageruimte.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Borgen with some of the pronouns.

  • Vroeger borg ik mijn boeken in de bibliotheek.
  • Hij borg vroeger zijn sleutels in de kluis.
  • Zij borg vroeger haar fiets bij de fietsenstalling.
  • We borgen vroeger de waardevolle spullen in de kluis.
  • Jullie borgen vroeger je bagage in de bagageruimte.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Borgen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn boeken in de bibliotheek geborgd.
  • Hij heeft zijn sleutels in de kluis geborgd.
  • Zij heeft haar fiets bij de fietsenstalling geborgd.
  • We hebben de waardevolle spullen in de kluis geborgd.
  • Jullie hebben je bagage in de bagageruimte geborgd.