breeuwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | breeuw | breeuwde | heb gebreeuwd |
jij, je, u | breeuwt | breeuwde | hebt gebreeuwd |
hij, zij, het | breeuwt | breeuwde | heeft gebreeuwd |
wij | breeuwen | breeuwden | hebben gebreeuwd |
jullie | breeuwen | breeuwden | hebben gebreeuwd |
zij, ze | breeuwen | breeuwden | hebben gebreeuwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Breeuwen with some of the pronouns.
- Ik breek de oude voegen uit en breeuw de nieuwe.
- Jij breeuwt het schip om het waterdicht te maken.
- Hij breeuwt de naden van de boot zorgvuldig.
- Wij breeuwen de kieren in de muur met speciale kit.
- Zij breeuwen de ramen van hun huis tegen tocht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Breeuwen with some of the pronouns.
- Vroeger brak ik vaak voegen uit en breeuwde ik ze opnieuw.
- Toen jij nog scheepstimmerman was, breeuwde je schepen regelmatig.
- Hij breeuwde vroeger altijd de naden van zijn boten heel secuur.
- In die tijd breeuwden wij elke week wel iets in ons huis.
- Als we kinderen waren, breeuwden we speelgoed samen van hout.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Breeuwen with some of the pronouns.
- Ik heb de voegen gebroken en de nieuwe gebreeuwd.
- Jij hebt het schip gebreeuwd om het waterdicht te maken.
- Hij heeft de naden van de boot zorgvuldig gebreeuwd.
- Wij hebben de kieren in de muur met speciale kit gebreeuwd.
- Zij hebben de ramen van hun huis tegen tocht gebreeuwd.