brijnen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | brijn | brijnde | heb gebrijnd |
jij, je, u | brijnt | brijnde | hebt gebrijnd |
hij, zij, het | brijnt | brijnde | heeft gebrijnd |
wij | brijnen | brijnden | hebben gebrijnd |
jullie | brijnen | brijnden | hebben gebrijnd |
zij, ze | brijnen | brijnden | hebben gebrijnd |
PresensBeta
Example presens sentences for Brijnen with some of the pronouns.
- Ik brijn elke ochtend mijn tanden.
- Jij brijnt graag nieuwe ideeën.
- Hij/Zij brijnt met veel concentratie.
- Wij brijnen samen aan een project.
- Zij brijnen al jarenlang in dezelfde functie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Brijnen with some of the pronouns.
- Vroeger brijs ik mijn tanden altijd voor het slapengaan.
- Toen je jong was, brajnjij graag met je vrienden.
- Hij/Zij brijnde vaak tot laat in de nacht.
- Wij brijnden elke dag aan ons plan.
- Zij brijnden vroeger in een andere sector.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Brijnen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn tanden vanmorgen gebrijnd.
- Jij hebt nieuwe ideeën gebrijnd.
- Hij/Zij heeft met veel concentratie gebrijnd.
- Wij hebben samen aan het project gebrijnd.
- Zij hebben al jarenlang in dezelfde functie gebrijnd.