beargumenteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beargumenteer | beargumenteerde | heb beargumenteerd |
jij, je, u | beargumenteert | beargumenteerde | hebt beargumenteerd |
hij, zij, het | beargumenteert | beargumenteerde | heeft beargumenteerd |
wij | beargumenteren | beargumenteerden | hebben beargumenteerd |
jullie | beargumenteren | beargumenteerden | hebben beargumenteerd |
zij, ze | beargumenteren | beargumenteerden | hebben beargumenteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Beargumenteren with some of the pronouns.
- Ik beargumenteer mijn standpunt tijdens het debat.
- Jij beargumenteert je mening met sterke punten.
- Hij beargumenteert zijn stelling met overtuigende argumenten.
- Zij beargumenteert haar visie met feitelijke informatie.
- Wij beargumenteren onze conclusie op basis van onderzoek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beargumenteren with some of the pronouns.
- Ik beargumenteerde mijn standpunt tijdens het debat.
- Jij beargumenteerde je mening met sterke punten.
- Hij beargumenteerde zijn stelling met overtuigende argumenten.
- Zij beargumenteerde haar visie met feitelijke informatie.
- Wij beargumenteerden onze conclusie op basis van onderzoek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beargumenteren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn standpunt beargumenteerd tijdens het debat.
- Jij hebt je mening met sterke punten beargumenteerd.
- Hij heeft zijn stelling met overtuigende argumenten beargumenteerd.
- Zij heeft haar visie met feitelijke informatie beargumenteerd.
- Wij hebben onze conclusie op basis van onderzoek beargumenteerd.