roderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rodeer | rodeerde | heb gerodeerd |
jij, je, u | rodeert | rodeerde | hebt gerodeerd |
hij, zij, het | rodeert | rodeerde | heeft gerodeerd |
wij | roderen | rodeerden | hebben gerodeerd |
jullie | roderen | rodeerden | hebben gerodeerd |
zij, ze | roderen | rodeerden | hebben gerodeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Roderen with some of the pronouns.
- Ik rodeer elke dag mijn lessen.
- Jij roteert regelmatig de takenlijst.
- Hij/Zij/Het rodeert de documenten zorgvuldig.
- Wij roteren het personeel om de paar maanden.
- Jullie roderen de vergaderingen altijd op vrijdag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Roderen with some of the pronouns.
- Vroeger rodeerden wij de lessen handmatig.
- Toen ik hier begon, roteerde jij de taken nog niet.
- Hij/Zij/Het rodeerden de documenten altijd op tijd.
- In die tijd rodeerden wij het personeel jaarlijks.
- Jullie rodeerden de vergaderingen elke maandagochtend.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Roderen with some of the pronouns.
- Ik heb gerodeerd toen ik de presentatie voorbereidde.
- Jij hebt de taken al geroteerd deze week.
- Hij/Zij/Het heeft de documenten vorige maand gerodeerd.
- Wij hebben het personeel regelmatig geroteerd.
- Jullie hebben de vergaderingen al meerdere keren gerodeerd.