brouilleren

Conjugations List of Brouilleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbrouilleerbrouilleerdeheb gebrouilleerd
jij, je, ubrouilleertbrouilleerdehebt gebrouilleerd
hij, zij, hetbrouilleertbrouilleerdeheeft gebrouilleerd
wijbrouillerenbrouilleerdenhebben gebrouilleerd
julliebrouillerenbrouilleerdenhebben gebrouilleerd
zij, zebrouillerenbrouilleerdenhebben gebrouilleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Brouilleren with some of the pronouns.

  • Ik brouilleer met mijn collega over de planning.
  • Jij brouilleert vaak met je broer over kleine dingen.
  • Hij brouilleert regelmatig met zijn vriendin over geldzaken.
  • Zij brouilleert met haar buurman over de luidruchtige feestjes.
  • Wij brouilleren soms met onze ouders over opvoedingstechnieken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Brouilleren with some of the pronouns.

  • Vroeger brouilleerde ik vaak met mijn collega, maar nu kunnen we goed samenwerken.
  • Toen ik jonger was, brouilleerde ik regelmatig met mijn broer.
  • Hij brouilleerde elke dag met zijn vriendin totdat ze uit elkaar gingen.
  • Zij brouilleerde lange tijd met haar buurman over geluidsoverlast.
  • In mijn tienerjaren brouilleerde ik af en toe met mijn ouders.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Brouilleren with some of the pronouns.

  • Ik heb gebrouilleerd met mijn collega tijdens de vergadering.
  • Jij hebt al meerdere keren gebrouilleerd met je broer.
  • Hij heeft gisteren gebrouilleerd met zijn vriendin over een misverstand.
  • Zij heeft eerder gebrouilleerd met haar buurman, maar ze hebben het bijgelegd.
  • Wij hebben nooit echt gebrouilleerd met onze ouders.