budgetteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | budgetteer | budgetteerde | heb gebudgetteerd |
jij, je, u | budgetteert | budgetteerde | hebt gebudgetteerd |
hij, zij, het | budgetteert | budgetteerde | heeft gebudgetteerd |
wij | budgetteren | budgetteerden | hebben gebudgetteerd |
jullie | budgetteren | budgetteerden | hebben gebudgetteerd |
zij, ze | budgetteren | budgetteerden | hebben gebudgetteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Budgetteren with some of the pronouns.
- Ik budgetteer mijn geld zorgvuldig.
- Jij budgetteert altijd je uitgaven.
- Hij/zij budgetteert zijn/haar financiën verstandig.
- Wij budgetteren onze kosten nauwkeurig.
- Jullie budgetteren jullie inkomsten en uitgaven goed.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Budgetteren with some of the pronouns.
- Vroeger budgetteerde ik mijn geld niet zo goed.
- Toen budgetteerde jij je uitgaven niet zo nauwkeurig.
- Vroeger budgetteerde hij/zij zijn/haar financiën niet verstandig.
- In het verleden budgetteerden wij onze kosten niet zo precies.
- Toen budgetteerden jullie jullie inkomsten en uitgaven niet zo goed.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Budgetteren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn geld zorgvuldig gebudgetteerd.
- Jij hebt altijd je uitgaven gebudgetteerd.
- Hij/zij heeft zijn/haar financiën verstandig gebudgetteerd.
- Wij hebben onze kosten nauwkeurig gebudgetteerd.
- Jullie hebben jullie inkomsten en uitgaven goed gebudgetteerd.