buten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | buut | buutte | heb gebuut |
jij, je, u | buut | buutte | hebt gebuut |
hij, zij, het | buut | buutte | heeft gebuut |
wij | buten | buutten | hebben gebuut |
jullie | buten | buutten | hebben gebuut |
zij, ze | buten | buutten | hebben gebuut |
PresensBeta
Example presens sentences for Buten with some of the pronouns.
- Ik buiten in de tuin.
- Jij buiten regelmatig met je vrienden.
- Hij/zij/buiten graag in de natuur.
- Wij buiten vaak tijdens de zomermaanden.
- Jullie buiten altijd wanneer het mooi weer is.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Buten with some of the pronouns.
- Vroeger buiten ik altijd met mijn broers en zussen.
- Toen hij jong was, buiten hij elke dag.
- Zij buiten vroeger in de buurt waar ze opgroeide.
- Wij bikkelden als kinderen altijd buiten.
- Jullie buiten veel tijdens de vakanties van vroeger.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Buten with some of the pronouns.
- Ik heb buiten gespeeld in het park.
- Jij hebt buiten gewandeld langs het strand.
- Hij/zij/heeft buiten gefietst door de stad.
- Wij hebben buiten gegeten op het terras.
- Jullie hebben buiten gelachen en plezier gemaakt.