buurten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | buurt | buurtte | heb gebuurt |
jij, je, u | buurt | buurtte | hebt gebuurt |
hij, zij, het | buurt | buurtte | heeft gebuurt |
wij | buurten | buurtten | hebben gebuurt |
jullie | buurten | buurtten | hebben gebuurt |
zij, ze | buurten | buurtten | hebben gebuurt |
PresensBeta
Example presens sentences for Buurten with some of the pronouns.
- Ik buurten graag met mijn buren.
- Jij buurt regelmatig in het café.
- Hij/Zij buurt vaak bij zijn/haar vrienden.
- Wij buurten gezellig in de tuin.
- Jullie buurten altijd op het pleintje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Buurten with some of the pronouns.
- Ik buurte vroeger vaak met mijn buren.
- Jij buurte regelmatig in het café toen je jong was.
- Hij/Zij buurte altijd bij zijn/haar vrienden tijdens de vakanties.
- Wij buurten vroeger veel in de oude buurt.
- Jullie buurten altijd op het pleintje toen we klein waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Buurten with some of the pronouns.
- Ik heb gebuurt met mijn buren tijdens het buurtfeest.
- Jij hebt regelmatig gebuurt in het café.
- Hij/Zij heeft vaak gebuurt bij zijn/haar vrienden.
- Wij hebben gezellig gebuurt in de tuin.
- Jullie hebben altijd op het pleintje gebuurt.