calqueren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | calqueer | calqueerde | heb gecalqueerd |
jij, je, u | calqueert | calqueerde | hebt gecalqueerd |
hij, zij, het | calqueert | calqueerde | heeft gecalqueerd |
wij | calqueren | calqueerden | hebben gecalqueerd |
jullie | calqueren | calqueerden | hebben gecalqueerd |
zij, ze | calqueren | calqueerden | hebben gecalqueerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Calqueren with some of the pronouns.
- Ik calqueer de tekst om te oefenen.
- Jij calqueert de afbeelding nauwkeurig.
- Hij/Zij/Het calqueert de patronen op papier.
- Wij calqueren de landkaart voor onze presentatie.
- Jullie calqueren de grafiek voor het rapport.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Calqueren with some of the pronouns.
- Ik calqueerde de tekst toen ik studeerde.
- Jij calqueerde de afbeelding vorige week.
- Hij/Zij/Het calqueerde de patronen op papier lang geleden.
- Wij calqueerden de landkaart in de vorige les.
- Jullie calqueerden de grafiek tijdens het project.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Calqueren with some of the pronouns.
- Ik heb de tekst gecalqueerd voor de presentatie.
- Jij hebt de afbeelding nauwkeurig gecalqueerd.
- Hij/Zij/Het heeft de patronen op papier gecalqueerd.
- Wij hebben de landkaart gecalqueerd voor de les.
- Jullie hebben de grafiek gecalqueerd tijdens de workshop.