huiveren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | huiver | huiverde | heb gehuiverd |
jij, je, u | huivert | huiverde | hebt gehuiverd |
hij, zij, het | huivert | huiverde | heeft gehuiverd |
wij | huiveren | huiverden | hebben gehuiverd |
jullie | huiveren | huiverden | hebben gehuiverd |
zij, ze | huiveren | huiverden | hebben gehuiverd |
PresensBeta
Example presens sentences for Huiveren with some of the pronouns.
- Ik huiver van de kou.
- Jij huivert bij het zien van een spin.
- Hij huivert van angst.
- Zij huiveren van afschuw.
- We huiveren allemaal voor het onbekende.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Huiveren with some of the pronouns.
- Ik huiverde altijd als ik naar het spookhuis ging.
- Jij huiverde vaak in het donker.
- Hij huiverde elke keer als hij een bepaald geluid hoorde.
- Zij huiverden terwijl ze de enge film keken.
- We huiverden vroeger bij de gedachte aan spoken en monsters.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Huiveren with some of the pronouns.
- Ik heb gehuiverd toen ik het enge verhaal las.
- Jij bent geschrokken en hebt gehuiverd.
- Hij heeft gehuiverd tijdens de horrorfilm.
- Zij zijn vol afschuw geweest en hebben gehuiverd.
- We hebben gehuiverd bij het aanschouwen van de gruweldaden.