casseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | casseer | casseerde | heb gecasseerd |
jij, je, u | casseert | casseerde | hebt gecasseerd |
hij, zij, het | casseert | casseerde | heeft gecasseerd |
wij | casseren | casseerden | hebben gecasseerd |
jullie | casseren | casseerden | hebben gecasseerd |
zij, ze | casseren | casseerden | hebben gecasseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Casseren with some of the pronouns.
- Ik casseer de oude kleding.
- Jij casseert het glaswerk.
- Hij/zij/het casseert de kapotte telefoon.
- Wij casseren de verlopen producten.
- Jullie casseren de beschadigde meubels.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Casseren with some of the pronouns.
- Ik casseerde de oude kleding.
- Jij casseerde het glaswerk.
- Hij/zij/het casseerde de kapotte telefoon.
- Wij casseerden de verlopen producten.
- Jullie casseerden de beschadigde meubels.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Casseren with some of the pronouns.
- Ik heb de oude kleding gecasseerd.
- Jij hebt het glaswerk gecasseerd.
- Hij/zij/het heeft de kapotte telefoon gecasseerd.
- Wij hebben de verlopen producten gecasseerd.
- Jullie hebben de beschadigde meubels gecasseerd.